Vragen stellen in de Past Simple (verleden tijd)
Vragen met 'to be'
Als je vragen maakt in de verleden tijd (past simple) met 'to be', dan zet je was of were vooraan in de zin. He was short and thin. Was he short and thin? They were good students. Were they good students? |
Vragen met andere werkwoorden
In de past simple begint de vraag met did. Omdat did al in de verleden tijd staat, komt daarna áltijd het hele werkwoord. You walked to school yesterday. Did you walk to school yesterday? The cat climbed in a tree this morning. Did the cat climb in a tree this morning? |
Oefeningen |
Ontkenningen in de Past Simple (verleden tijd)
Ontkenningen met 'to be'
In de past simple gebruik je was not en were not in ontkenningen met to be. He was not short and thin. They were not short and thin. |
Ontkenningen met andere werkwoorden
In de past simple gebruik je did not (didn't) in ontkenningen met andere werkwoorden. Na did not komt dan het hele werkwoord. You walked to school yesterday. You did not walk to school yesterday. The cat climbed in a tree last weekend. The cat didn't climb in a tree last weekend. |
Oefeningen
Invuloefeningen
Oefening 1
Oefening 2
Oefening 3
Oefening 4
Oefening 5
Alles door elkaar (vragen en ontkenningen)
Oefening 1
Oefening 2
Oefening 1
Oefening 2
Oefening 3
Oefening 4
Oefening 5
Alles door elkaar (vragen en ontkenningen)
Oefening 1
Oefening 2